Bouwpensioen: zes waarschuwingen

Bouwpensioen: zes waarschuwingen

Langer doorwerken en actiever omgaan met je eigen pensioenopbouw: werknemers moeten het steeds meer zelf uitzoeken als het op hun pensioen aankomt. Hoe zit dat in de bouwwereld? Zes punten waar werkgevers en zelfstandigen in de bouw rekening mee moeten houden.

1. De verplichtstelling

De bouwsector heeft een eigen bedrijfstakpensioenfonds: bpfBOUW. Afhankelijk van de activiteiten van het bedrijf is deelname aan het fonds verplicht. Voor bpfBOUW geldt in principe dat een bedrijf onder de verplichtstelling valt als de activiteiten hoofdzakelijk (voor minimaal 50 procent) plaatsvinden ‘op een bouwplaats, ten behoeve van een bouwwerk dan wel ondersteunend op de bouwplaats’. Als werkgever moet je je zelf melden bij het pensioenfonds. Het is dus belangrijk om bij de start van een bedrijf, maar ook daarna, te controleren of de werkzaamheden (nog) onder de verplichtstelling vallen. Ook door CAO-wijzigingen kan de verplichtstelling veranderen. Soms worden bedrijfsactiviteiten die niet onder de verplichtstelling vallen, ondergebracht in een aparte onderneming. Zorg er dan wel voor dat de activiteiten strikt zijn gescheiden. Is de scheiding niet duidelijk, dan kan alsnog verplichte aansluiting bij bpfBOUW volgen. En dan moeten achterstallige pensioenpremies met terugwerkende kracht worden betaald.

2. Er valt wat te kiezen, maar niet veel

bpfBOUW heeft een zogeheten middelloonregeling. Dit houdt in dat de werkrente nemer na pensionering een uitkering krijgt die is gerelateerd (een vuistregel is 70 procent) aan het gemiddelde verdiende loon in de gewerkte jaren. Het voordeel is dat de werknemer duidelijkheid heeft over het op te bouwen pensioen. Minder gaan werken voor de pensioendatum heeft geen gevolgen voor het al opgebouwde pensioen. En slechte beleggingsresultaten komen niet direct ten laste van het pensioen. Veel bouwondernemingen hebben dus helemaal niets te kiezen als het om de pensioenregeling gaat. Sommige werkgevers vallen buiten de verplichtstelling. Dan valt er wel wat te kiezen.

En het loont de moeite om daar tijd in te steken. Er zijn verzekeraars, premiepensioeninstellingen (PPI’s) en algemene pensioenfondsen (APF’s) die pensioenregelingen aanbieden. Dat zijn vaak beschikbare premieregelingen: pensioen verzekeringen waarbij de deelnemer het beleggingsrisico draagt. Zulke regelingen bieden geen zekerheid over de uitkering, maar zijn meestal wel flexibeler. Zo is het bij een aantal verzekeraars mogelijk om na pensionering door te beleggen met het pensioenvermogen. Dat kan handig zijn als de rente laag staat. Want de pensioenuitvoerder kijkt op pensioendatum tegen welke rente hij het opgebouwde vermogen kan omzetten in een uitkering. Lage werkrente betekent dus minder uitkering. Werknemers hebben ook bij bpfBOUW keuzemogelijkheden: ze kunnen de hoogte van hun pensioen laten variëren, of een deel van hun ouderdomspensioen verhogen met een deel van het nabestaandenpensioen. Of andersom.

3. Pensioen als zzp’er

Als zzp’er bouw je niet automatisch pensioen op. Schilders en zelfstandigen in de afbouw- en natuursteensector doen dat trouwens wel: zij zijn verplicht aangesloten bij bpfBOUW. Andere zzp’ers kunnen een eventueel eerdere pensioenregeling vrijwillig door laten lopen. Daar zit wel een wettelijk maximum van 10 jaar aan. bpfBOUW hanteert een maximum van 3 jaar. Bovendien moet die vrijwillige voortzetting binnen negen maanden na het einde van het voorgaande dienstverband worden aangevraagd.

Kun je als zzp’er niet van zo’n regeling gebruikmaken, dan kun je altijd nog zelf voor je pensioen gaan sparen. Bijvoorbeeld door een lijfrenteverzekering af te sluiten. Daarmee leg je maandelijks een vast bedrag in, tot een door jou bepaalde einddatum. Op die datum keert de verzekering uit, maar dan moet je de uitkering wel verplicht in een nieuw verzekeringsproduct stoppen waaruit je maandelijks een bedrag ontvangt. Zelfstandigen kunnen jaarlijks een deel van de winst ook aanmerken als oudedagsreserve. Dat bedrag wordt dan gezien als een fi ctieve inleg in je eigen pensioen. Wat je met dat bedrag doet, mag je zelf weten. Als het totaal van je oudedagsreserve maar beschikbaar is op het moment dat je je eenmanszaak opheft.

4. De pensioenleeftijd staat niet meer vast

Eerder met pensioen: in de bouwsector zou dat geen overbodige luxe zijn. Zo haalt slechts vier van de tien afbouwers zijn pensioendatum. Toch zijn er (beperkte) mogelijkheden. Binnen de huidige pensioenregeling van bpfBOUW kan een werknemer al 5 jaar voor zijn AOW-datum minder gaan werken. Dat kan in stappen van 10 procent. Andersom is langer doorwerken – met later een hogere uitkering – ook mogelijk. Maar wie eerder wil stoppen, moet dat vooral zelf zien te regelen. Als werkgever kun je daarin een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld door werknemers hulp van een (pensioen)adviseur aan te bieden. Want:

5. De werknemer rekent op de werkgever

Van iedereen wordt verwacht dat hij zelf actiever gaat werken aan zijn pensioenopbouw. Maar werknemers zijn niet zo actief op dat gebied. Het overgrote deel vindt dat zijn werkgever daarin een belangrijke taak heeft . Tegelijk hebben weinig pensioendeelnemers er vertrouwen in dat ze later genoeg inkomen hebben. Hier kun je je als werkgever dus onderscheiden door actief en duidelijk te informeren over pensioenzaken. Laat zien welke keuzes er zijn en faciliteer ze.

6. Reken niet op aanvullingsregelingen

Voor elke CAO in de bouw zijn aparte aanvullingsregelingen afgesproken. Dat klinkt heel mooi, maar aan die regelingen zijn ingewikkelde voorwaarden verbonden en jaarlijks wordt bekeken of ze nog aangeboden kunnen worden. Niet iets waar je te veel op moet rekenen dus. Wie eerder wil stoppen of meer pensioen wil, kan het beste zelf aan de slag en een financieel adviseur inschakelen. Hoe eerder je begint, hoe voordeliger dat is. En de kosten van de adviseur haal je er makkelijk uit.

Meer lezen

Zin en onzin van een collectieve ongevallenverzekering >>

Ketenaansprakelijkheid: hoe voorkom je dat jij opdraait voor problemen van jouw onderaannemer >>

Opdrachtgevers en zzp’ers: zorg dat zelfstandige niet wordt aangemerkt als schijnzelfstandige >>